Naar aanleiding van Manwatcher memoreerde Tijs Goldschmidt uit eigen werk de volgende pagina:
Inmiddels was het vlak voor zonsondergang, het licht verdween alsof een film van een westerse zonsondergang versneld werd afgespeeld. ‘Kijk eens naast je,’ zei mijn reisgenoot op gedempte toon.
Ik draaide mijn hoofd en zat oog in oog met een vrouwelijke chimpansee van middelbare leeftijd. Zodra ze zag dat ik haar had opgemerkt, stak ze haar rechterarm in mijn richting. De palm van haar hand was naar boven gekeerd, haar enorme vingers waren naar binnen gekromd. Voordat ik het wist had ik mijn rechterhand uitgestoken en met mijn vingers de hare omklemd. Daarop trok ze mijn arm naar zich toe en drukte haar zachte lippen op de rug van mijn hand, een klassieke handkus. Vervolgens liet ze mijn hand weer los. Ze draaide zich om en bleef enkele ogenblikken staan, daarbij steunend op de knokkels van haar handen. Ten slotte verdween ze in het bos.
Deze chimpansee had me gegroet, een doodgewone begroeting. Een mens is zonder nadenken in staat een redelijke geslaagde chimpanseegroet uit te voeren. We hadden niet de indruk dat mijn reactie een geweldig misverstand veroorzaakte. Ik had er nooit bewust op gelet hoe chimpansees elkaar groeten, laat staan dat ik overwogen zou hebben hoe ik zou reageren op een begroeting door een in het wild levende chimpansee.
Op zo’n moment valt de tijd even weg – mijn voorouders en de hare zouden elkaar x miljoen jaar geleden, toen nog als soortgenoten, ook gegroet kunnen hebben. Een Chinese schrijver wiens naam ik vergeten ben, maakte ooit een opmerking die alleen een Chinees kan maken: hij verwonderde zich erover dat de Duitsers zulke goede componisten hebben voortgebracht. Pas zo kort uit het bos en nu al van die mooie muziek. Zo is het ook. De aap is net uit het bos, inclusief de voorlijke Chinezen.
uit Darwins hofvijver (1994)